Een telescoop is een apparaat waarmee we verre objecten dichter bij ons kunnen brengen, zodat we ze kunnen bestuderen. Een goed voorbeeld zijn de vele planeten, sterrenstelsels en sterren in de ruimte. Sommige variëren van een paar euro in de speelgoedwinkel tot de 1,2 miljard dollar kostende Hubble Telescope. Er zijn twee soorten telescopen. Refractors maken gebruik van een glazen lens. Reflectoren gebruiken spiegels in plaats van een lens.
Laten we de verschillende stukken van een microscoop nemen en zien hoe ze werken. De objectieve lens in een Refractor of primaire spiegel in Reflectoren verzamelen binnenkomend licht en brengt het tot een focus. Het oculair neemt hetzelfde licht en vergroot het om een groot deel van het netvlies van het oog op te nemen.
Er zijn twee algemene principes aan elke telescoop. Een daarvan is hoe goed het licht kan verzamelen. De andere is de vergroting van de afbeelding die u bekijkt. Het verzamelen van licht is direct gerelateerd aan de diameter van de lens. Hoe meer licht verzameld, hoe helderder het beeld.
Vergroting is de mogelijkheid om een object te nemen als een verre afstand en vergroten, zodat u het duidelijk zien. Elke vergroting kan worden verkregen door het gebruik van verschillende oculairs, afhankelijk van het object dat u probeert te bekijken.
Hier is een vereenvoudigde uitleg. Haal twee vergrootglazen en een stuk papier. Houd een van de glazen tussen jou en het papier. Op dit punt zal het beeld wazig en onleesbaar zijn. Neem het tweede glas en plaats tussen je ogen en het eerste glas. Het verplaatsen van het tweede glas omhoog of omlaag moet het stuk papier in het zicht brengen. Het zal groter en ondersteboven wel. Probeer het eens en zie wat er gebeurt.